Om kwart over één nachts zat ik te vloeken achter mijn computer.
Dat was wonderlijk genoeg ditmaal niet te wijten aan die computer. Hoewel ik genoeg mensen ken die in godslasterlijke tirades uitbarsten daartoe door de voortbrengselen van de firma Microsoft gedreven en ook niet omdat ik aan het syndroom van Tourette lijdt. De oorzaak lag bij een documentaire over Jimmy Smith uit 1965.
Jimmy Smith Documentary (Jazz Organ) - 1965
De reden van mijn gevloek begint om 1.11:18.
Jimmy zit in de studio om o.a. Satisfaction (Got My Mojo Workin', Verve, 1965) op te nemen waar hij een hit mee scoorde.
Kenny Burrell op gitaar en Grady Tate drums, herken ik maar ‘wat zien ik'? Tot mijn verbijstering blijkt dat een bassist op de opnamen meespeelt. Enig speurwerk levert de naam van Ben Tucker op.
Even ter verklaring van die verbijstering, in zijn Blue Note jaren heeft Jimmy bij mijn weten nimmer met een bassist opgenomen.
In de documentaire - prachtig opgenomen in zwart wit, ‘what else' zou John Cleese zeggen - is de studio van Rudy van Gelder te zien met een jonge Rudy achter de knoppen. In die studio heeft Jimmy in juli en december 1965 minstens twee lp's voor Verve opgenomen.
Die blote voeten jongens hebben dus echt geen poot meer om op te staan.
Heel mooi - en ik kon echt mijn oren niet geloven - is ook het moment dat Jimmy vraagt:
"Did you like it Herbert?, did you like it Herbert?"
(Deze Herbert is de geluidsman met een Nagra recorder).
Ik ben er helemaal stil van.
Het is overigens een fantastische documentaire.
Waarom met een bassist?, vraag ik mij vervolgens af.
Ik vermoed dat deze ingreep op het conto van Verve producer Creed Taylor geschreven dient te worden.
Mogelijk is er een dialoogje aan voorafgegaan.
"You know Jimmy......."
"Yes Creed"
"It would possibly be better as we use a real bass instead of the organ-pedals......."
"But, Creed........"
"No 'buts' Jimmy, the question is, do you want to make money or be a jazz musician for ever?"
"I want to be a jazz musician that makes money"
"I'm sorry Smithy but that's impossible, discussion closed".
Ineens drong de volle waarheid tot me door......
Onder de douche staand en nadenkend over de reacties die mijn vorige stukje over deze materie - bloot of niet - had losgemaakt, kwam ik tot een overpeinzing over het spelen op een Hammond in het algemeen.
Ineens drong de volle waarheid tot me door en besefte ik waarom ik op een Hammond speel, het is namelijk het enige orgel waarop je jazz kan spelen.
Noch Cor Steyn noch Stef Meeder hadden een Hammond nodig om hun muziek ten gehore te brengen. Dat had net zo goed op een ander orgel gekund.
Maar de Jimmy's, Jack's, Lonnie's, Milt's en Shirley's konden hun muziek niet maken op een ander orgel dan de Hammond. Ook Don Lewis stipte dat aan.
Ja, ik weet het, Jimmy Smith heeft dat 'beruchte' uitstapje naar Wersi gemaakt maar wat leer ik van Rien de man die alles over Hammond weet, dat Wersi speciaal voor Jimmy een module met zijn 'sound' had gemaakt, de Hammond sound dus, exit Wersi.
Dit onweerlegbare feit, dat eigenlijk alleen op een Hammond A,B of C jazz gespeeld kan worden is bij de gemiddelde Hammond-liefhebber hoogstwaarschijnlijk onbekend.
Welke open deur ga ik hier in trappen?
Maar is het wel een open deur?
Vanaf het eerste moment dat ik met het fenomeen jazz + Hammond geconfronteerd werd, in de vorm van The Sermon met Jimmy Smith, heb ik mij altijd met de muziek bezig gehouden in tegenstelling tot de oprechte Hammond-liefhebber die zich in de eerste plaats met het instrument bezig hield of misschien preciezer met de ‘sound' . Toen eind jaren vijftig de muziek van Jimmy Smith tot mij kwam, had ik er al een bescheiden jazzverleden opzitten als luisteraar en als - al dan niet gemankeerd - vertolker. Pas tegen het einde van de jaren zeventig(!) begin ik mij wat te verdiepen in het instrument Hammond.
Mogelijk hangt dat samen met het feit, dat ik altijd saxofoon heb willen spelen, onhaalbaar door een lip-blessure. Wat ik Smith hoorde doen was blazen op een alternatieve saxofoon en daardoor ogenschijnlijk een invulling van mijn Utopia. Ogenschijnlijk want de aanschaf van een Hammond vormde een andere utopie, hoe kwam je in de vijftiger jaren aan een betaalbare Hammond. (De ongetwijfeld de te veroorzaken overlast bij de buren, noch even daargelaten). Toen ik tien jaar later eindelijk de hand kon leggen op een 2de hands elletje was
mijn benadering van de Hammond die als van een alternatieve sax.
De andere helft van het verhaal is, dat ik vanaf jeugdige leeftijd geboeid was door Boogie Woogie pianisten als Pete Johnson, Meade Lux Lewis, Albert Ammons en anderen. Ik heb tot gek-wordends toe - en van de buren uiteraard - Boogie zitten spelen op de ouderlijke piano en wat blijkt op de A,B, of C krijgt je er een gratis Boogie Woogie bas bij. Mooier kon het niet worden.
Een van de redenen, dat ik weinig soleer op de platen en cd's die ik heb gemaakt is, behalve dat het orgel al voortdurend dominant aanwezig is, dat ik vaak 'soleer' terwijl ik aan het begeleiden ben omdat ik op mijn beurt weer word begeleid door de bassende linkerhand.
Hoe kan dat?
Jazz klinkt op geen enkel ander toetsinstrument, maakt niet uit welk ander ‘toetsending' afgezien van piano en Fender. In ieder geval niet zoals op een Hammond, hoe bekwaam de uitvoerende ook speelt. Gek genoeg is het verschil tussen Hammond en andere orgelmerken als het om andere muziek dan jazz gaat, daarentegen veel minder groot. Hoe kan dat, is dan de terechte vraag?
Dit verschil in waarneming kan veroorzaakt worden door wat je zelf als referentiekader beschouwd. Wat is voor jou het origineel, wat is de kopie?
Bij theatermuziek vormde het theaterorgel het uitgangspunt. Na de komst van de Hammondorgels en de andere elektronische theaterorgels bleek het heel goed mogelijk om dit genre op maakt-niet-uit-welk-orgel te spelen. Muzikaal en qua sound leek het toch wel op elkaar. Holadijee. Leve Klaus, Stef en Cor. Leve de million-sellers.
Bij de jazz lag en ligt dat anders. Hoewel het bij de eerste Hammond organisten - periode 1934 tot 1955 - nog niet wezenlijk iets uitmaakte omdat Hammond in die periode gewoon het meest populaire elektronische orgel was.
Pas in 1955, met de komst van Jimmy Smith op het orgeltoneel, werd een nieuwe standaard gezet. Met zijn benadering van het - toch al aparte - Hammondorgel en door het neerzetten van een klankkleur en speelwijze die nog nergens anders bestond, zette hij daarmee letterlijk de toon: hij werd het origineel. Zijn benadering van de Hammond qua spel en qua sound vormde het fundament waar iedereen die zich geroepen voelde muzikaal op kon bouwen.
Daarmee hebben alle anderen, zowel orgels als bespelers, per definitie het nakijken. De nadien veel gekopieerde 3e harmonische klinkt nu eenmaal nergens zoals op een Hammond.
Kortom Jimmy Smith is Mr. Original waar het de vormgeving van de Hammond in de jazz betreft.
Jazz 100% Hammond
Een snelle blik in de omvangrijke Excel bestanden van Rien laat zien dat van de ‘niet Hammond organisten' er bitter weinig onder de noemer jazz - in de ruimste zin - vallen.
Andersom kan waarachtig wel gesteld worden, dat op een Hammond zo ongeveer elke muziekstijl wel werd of wordt gespeeld.
Met het vinkje Hammond op AAN zie je echt alles langskomen.
Met alleen het vinkje JAZZ op AAN gaat het om bijna 100% Hammond.
De categorie ‘populaire muziek' kent naast de ‘usual suspects' grootleveranciers als Klaus Wunderlich en Frans Lambert, etc.
De door hen gespeelde muziek past prima op een Hammond (en dat doen ze allemaal in dat rijtje) maar evengoed op iets anders.
In Turning Wheel heeft Rien ooit een verhaal geplaatst, waarin hij - ten aanzien van de jazz en pop - het Hammond orgel, juist door zijn merkwaardige karakter en zeker ook door de onvolkomenheden als ‘keyclick' en onzuivere stemming van de verschillende tonen door het octaaf heen meer als een instrument dan een orgel beschouwt.
Even scherp gesteld valt de categorie toetsinstrumenten ruwweg onder te verdelen in piano, (inclusief Fender), elektronisch orgel, pijporgel en Hammond.
Dat komt ook doordat al die basis Hammonds (als A, B, C en D maar ook de M, etc.) feitelijk allemaal hetzelfde zijn qua opzet.
Een Hammond toonwiel hoort dus gewoon in het rijtje van de verschillende instrumenten.
Door die kenmerkende eigenheid is de getrainde bespeler dus ook niet zomaar uitwisselbaar met de andere drie genoemde toetsinstrumenten.
Wie denkt dat je van een saxofonist kan verwachten dat het met een trombone ook wel zal lukken omdat het beiden blaasinstrumenten zijn, heeft het net zo mis als degene die denkt dat een Hammondorganist ook moeiteloos plaats neemt achter willekeurig welk ander (elektronisch) orgel. Ook andersom gaat het zelden goed.
Belangrijk daarbij is ook nog dat vele organisten het elektronische- of pijporgel solo bespelen. In zowel spel als registratie streeft men er vaak naar een orkest op te roepen
compleet met violen, triangels en hoornsecties.
Wil men een Hammond als een compleet orkest laten klinken dan gaat dat niet lukken en dient er daadwerkelijk een heel orkest op te draven.
Daarentegen maakt een Hammond jazzorganist bijna altijd onderdeel uit van een bescheiden combo. De gitarist kan best wel van gitaar wisselen en de saxofonist kan een wat forser stuk koperpijp aan het rietje koppelen maar ze blijven binnen hun gebied. Het is dan de balans en samenstelling van de instrumenten die het geheel van de klankkleur bepalen.
De Hammond zal niet plotseling in een pop-orgel of vol-theaterorgelachtige klankkleur aan het geheel deelnemen.
Hoewel er dus beslist meer kan met een Hammond is de Hammond in de jazz gewoon een instrument passend binnen die stijl.
De bas
Duidelijk is dat de bestaande bas (pedaal) geluiden in de Hammond zich niet direct lenen voor het spelen van jazz. Het pedaal klinkt zompig. Om dit euvel te omzeilen bestaat gelukkig de mogelijkheid tot het spelen van de baslijnen met de linker hand.
Jimmy Smith imiteerde met zijn spel geen ander instrument. Hij speelde de baslijnen niet als een imitatie van een contrabas maar creëerde in het lage register, een interpretatie met swing als doel. Daartoe ontwikkelde hij een techniek van de linkervoet gecombineerd met de linkerhand. Volgens ingewijden werd deze techniek al lang gebruikt op een pijporgel maar daar had Jimmy waarschijnlijk geen weet van.
De vraag blijft of het in de categorie trucs thuis hoort, gelijk ‘circular breathing' bij blaasinstrumenten.
Jurriaan Leyen omschrijft deze techniek als volgt:
Met de linkerhand op het onder manuaal wordt een ‘walking bass' gespeeld (drawbar setting 16' en 8') terwijl de linkervoet met een korte tip of staccato, op een corresponderend pedaal op het gewenste moment (on the beat of after-beat) een korte basklank toevoegt. Daardoor wordt een pulserende swing met het pedaal geïnitieerd, terwijl de linkerhand dynamische "loopjes" speelt en een duwtje geeft aan de pedaaltoon.
De oude grote toonwielorgels van Hammond zoals bij voorbeeld de A, B, C, D en RT series kennen geen sustain op het baspedaal en dat is met deze manier van spelen eerder een voordeel dan een nadeel, immers door zelf de lengte van een bastoon en de naklank te bepalen ben je in staat om iedere toon, of clusters daarvan, een eigen karakter te geven. Door de ruimte tussen de tonen, hoe klein dan ook, ontstaat een pulserend en transparant basspel.
Veel organisten die alleen met hun voeten bas spelen, bouwen tegenwoordig in hun oude Hammond orgel een apparaat in, dat automatisch een sustain geeft aan het geluid van de baspedalen. Eigenlijk is dit een schamele poging tot het imiteren van een contrabas, met een monotoon en vermoeiend zwaar geluid als resultaat. Immers de pedalen zijn dan niet anders dan ‘aan/uit' schakelaars om bastonen te genereren met een identiek vooringesteld karakter. Een contrabassist en een orgel-bas bespeler, kunnen daarentegen hun bastonen in lengte, volume en klank variëren en daarmee nagenoeg iedere toon het gewenste karakter te geven.
Rick Allen
Deze Hammondorganist met meer dan vijftig jaar ervaring in de blues-, jazz- en pop-scene
zond mij ook nog een paar behartigenswaardige kanttekeningen over het onderwerp Hammond bas. Het is te mooi om te vertalen, dus hierbij het origineel:
Sometimes, the audience wants to see gymnastics rather than hear the music, which angers me. Watching Jimmie Smith from the front looked like he was walking the pedals, but when I looked behind him, he was playing left-hand bass as well.
So far as "foot playing" is concerned, there's a big difference between playing pedals for classical music as opposed to jazz. Bach's music, for example, require the use of both feet, and, to me, they sound fantastic! However, that's for the pipe organ, with four or five keyboards, all set for different sounds, plus an array of silver "buttons" to kick which change tone, and all kinds of stops that can be quickly changed. Also, they have about three (what we'd call "expression pedals!")
So far as Brother Jack not using bass pedals, most organists use left-hand bass plus the pedal tones for accentuation. A few are capable of using the pedals completely. I think Shirley could do this, but I can't (and don't need to!)
However, the poor Hammond B3 has but two keyboards, some pedals and one "expression" pedal. It has the black-key pre-sets, which I've never found useful, other than the B's and Bb's, (and I know how to re-program them.) For God's sake, I know just about everything concerning the B3, after selling them, playing them, and dismantling one back in the 1960's ! Took the whole thing apart.........The crazy idea was to make the instrument weigh less, so I removed every screw, washer and part I deemed expendable. It's a wonder that it still plays today! And, after all that, it still was just as heavy!
My point is something which you already know; that the expression pedal is precisely that, not just volume control. I use it constantly when playing jazz tunes, as well as blues. How can a person use both feet on the pedals and use the expression pedal at the same time? Impossible!
Conclusie
Je schrijft een artikel over het gebruik van de Hammond bas door organisten met blote voeten en er ontstaat nogal wat beroering. Zoveel beroering, dat ik mij gedwongen voelde een poging te wagen om strijdpunten uit de weg te ruimen en een afdoende en werkbaar antwoord te formuleren. Na uit en te na over dit onderwerp gelezen en van gedachten gewisseld te hebben en na het raadplegen van alle mij ten dienste staande bronnen durf ik wel een paar conclusies te trekken.
Een swingende bas kun je alleen bereiken op een Hammond met je linkerhand met of zonder steun van je linkervoet. Swingen met alleen de voet(en), al dan niet bedekt, zit er niet in.
Jazz en aanverwante muziek als blues en gospel kun je alleen op een Hammond-
orgel spelen.
Natuurlijk kan je het op een Eminent, Wersi of ander orgel proberen maar dat gaat niet werken.
Een bassist die de Hammond bas vervangt heeft een beduidende invloed op de klankkleur en de speelwijze. De balans wordt vaak aangetast en het klinkt onnatuurlijk doordat het lijkt of er van een keyboard gebruik wordt gemaakt.
Hammond jazzorganisten die wel veel van de voet gebruik maken hebben de bas van de Hammond vaak gedurende vele jaren en met veel geduld (zwaar) aan laten passen.
Hammond organist Jurriaan Leyen noteerde het als volgt op zijn website:
In de pop, rock, blues en soul bands waar ik ooit in heb gespeeld gebruikte ik geen pedalen en speelde ik ook geen bas. Ik fungeerde meer als toetsen man op een Hammond orgel en heb mij toentertijd ook als zodanig gevoeld. In de jaren negentig werd ik min of meer gedwongen om mee te gaan in de voortschrijdende techniek ten aanzien van sample keyboards. Na de aanschaf van zo'n keyboard stond het geplastificeerde en bloedeloze geluid mij al snel tegen en ik voelde mij steeds meer een muzikale typist. Bovendien mengde dit geluid absoluut niet met de pure klanken uit mijn orgel. Dit was voor mij het moment om mijn activiteiten in de muziek te herzien. Ik stopte met het spelen in dit soort bands, hing mijn pedalen onder mijn Hammond orgel en toog aan het werk om mijn droom als jazzorganist te verwezenlijken.
Het één kunnen zijn met een instrument wanneer het compleet is en daardoor het beste in jezelf tegen kunnen komen, geeft je het gevoel van werkelijkheid, puurheid en balans.
John Veenboer zegt het zo:
Gisteren nog eens geluisterd naar diverse oude opnamen van o.a. McDuff t/m Smith en vooral gelet op verschillen tussen B3 linkerhand bas vs. extra bassist (dus basgitaar of contrabas)
Wat mij betreft geeft een aparte bassist een totaal ander karakter aan de totaal sound, ook prima natuurlijk…. mits goed gespeeld, maar op de een of andere manier zijn de stukken met B3 linkerhand bas "smeuïger en vetter" qua totale sound dan de stukken met bassist.
Verdere discussie over het onderwerp ga ik niet meer voeren.
Herbert
Met dank aan:
Rien Boendermaker
John Veenboer
Rick Allen
Site: Rick Allen
Jurriaan Leyen
Site: Juicy Organism
In de Verve jaren - ruwweg tussen 1962 en 1975 - deden de volgende bassisten mee aan 25 verschillende opname-sessies met Jimmy Smith;
George Duvivier 6x - Richard Davis 3x - Milt Hinton 2x - Art Davis 2x - Bob Bushnell 2x - Ron Carter 2x - James Tyrell - Jimmy Merritt - Ray Brown - Carol Kaye - Wilton Felder - Leroy Vinnegar - Larry Gales - Ben Tucker.
Ze worden niet altijd genoemd op de LP hoes maar staan bijvoorbeeld wel in het 15 duizend pagina tellende standaardwerk over Recorded Jazz.
First published June 25th of 2012
"Hoe de swing uit jazz verdween"
Uit Nederlandse jazz dien ik er dan bij te zeggen, want of de swing buiten Nederland uit de jazz verdwenen is, daar heb ik te weinig zicht op maar ik vrees dat die situatie niet veel afwijkt van de onze. Ook geef ik meteen toe dat er ‘lustig op los generaliseren' een niet geheel onterechte beschuldiging is, want er zijn gelukkig nog wel muzikanten die weten te swingen. Neemt niet weg dat het merendeel van de muziek die in Nederland anno nu onder de noemer jazz gepresenteerd wordt, niet swingt. Ben ik de enige die er zo over denkt? Een gerechtvaardigde vraag die ik gelukkig met ‘nee' kan beantwoorden. Er zijn anderen die hetzelfde geconstateerd hebben, dat hebben zij mij toevertrouwd maar om onnodig gekrakeel voor te zijn zal ik ze niet noemen.
Belangrijk zijn het waarom, hoe en wanneer.
Om met het waarom te beginnen, daar heb ik een aantal antwoorden op. Het eerste luidt omdat jazz bij uitstek een muziek is die evolueerde langs de lijnen van het oor en niet langs die van het oog. Jazz wordt zelden als één-mansband gepresenteerd het gaat praktisch altijd om het samenspelen van twee of meerdere musici. Die dienen naar elkaar te luisteren om te weten waar de muziek zich naar toe begeeft. Soms geschiedt dit in het kader van een afspraak over de vorm soms na aanleiding van een bestaand thema en soms zonder enige afspraak.
Op het moment, dat er opleidingen ontstonden die claimden jazz te onderwijzen werd de bijl gelegd aan de wortels van deze muziek. Om te onderwijzen ontkom je niet aan de noodzaak muziek op schrift te stellen.
Automatisch kom ik dan aan mijn tweede antwoord op de vraag naar het waarom.
Swing is bij uitstek een gevoel, dat zich niet op papier laat vastleggen. Alle pogingen daartoe hebben gefaald. Je hebt het of je hebt het niet. Luister naar de meeste huidige big bands en je weet waarom. Zet er maar een willekeurige big band uit de vijftiger of zestiger jaren naast.
Er is nog een antwoord op de waarom vraag. Menigmaal heb ik kunnen vaststellen, dat muzikanten die een stuk van papier lezen, dat stuk altijd maar weer voor hun neus moeten hebben om het correct te kunnen uitvoeren. Zelf heb ik daar ook last van gehad. Omdat je echter zo intensief bezig bent met het lezen van wat je dient te spelen wordt je timing slordiger en dat gaat - vaak - ten koste van de swing.
Nederland was nooit een vriendelijk jazzland
Toen de ‘swing' in de twintiger jaren schoorvoetend Nederland betrad in de vorm van solisten of orkesten die uit de USA overkwamen naar Europa en dan ook Nederland aandeden, troffen ze hier geen uitbundig muzikaal klimaat. Muziek was of cultureel angehaucht of platvloers. Tussenstadia waren er nauwelijks. Toen de jazz wat meer houvast kreeg dankzij enthousiaste pleitbezorgers die clubjes oprichten, drong tot populaire muziek makend Nederland door wat voor een snoeptafel aan mogelijkheden er gedekt stond. Althans tot diegenen die daar voor openstonden. Mensen als Louis Davids, Johnny en Jones en Theo Uden Masman lieten er geen twijfel over bestaan dat jazz een inspiratiebron vormde.
De autoriteiten zagen deze ontwikkelingen met gemengde gevoelens aan en staken hun weerzin tegen jazz niet onder stoelen of banken.*) Met de komst van de Duitse bezetter werd muziek die ‘een negersche stemming verwekte' als ‘entartet' in de ban gedaan. Opmerkelijk genoeg werden er tijdens de bezetting ook orkesten opgericht die zich met jazz bezighielden alleen niet onder die noemer.
Na de oorlog kwamen er in 1945 meteen bands als The Dutch Swing College. Bij beluistering van de meeste van deze groepen valt niet te ontkennen, dat ze swingen soms zelfs vrij stevig. Met de intrede van de bop in Nederland eind veertiger jaren gaat de jazz een andere richting uit en schakelt - kort door de bocht - van twee-kwarts maat over naar vier-kwarts maat. Het blijft echter wel swingen. Wat ook blijft is de jazzonvriendelijkheid. Jazz verwerft waardering onder uiteenlopende bevolkingsgroepen maar de aantallen liefhebbers laten zich uitdrukken in enkele en niet in tientallen procenten. Daarbij opgeteld de afwijzende houding van de elite en overheid en de conclusie is, dat het jazzklimaat nog steeds niet als uitbundig kon worden omschreven.
Wanneer verdwijnt de swing
In een dergelijk klimaat tieren onafhankelijke geesten maar ontstaat er geen brede stroming. Natuurlijk, er waren de befaamde nachtconcerten maar houdt dan even in gedachten, dat er per twee nachtconcerten - één in Den Haag en één in Amsterdam - gemiddeld 2.000 tot 3.000 bezoekers op af kwamen en dat vormt op een bevolking van toen ruim 11 miljoen een te verwaarlozen percentage. En het waren ook niet tientallen concerten per jaar.
Maar wat werd er geswingd. Bij de wilde beesten af. Wie nooit een concert van de Jazz Messengers of het Horace Silver Quintet in die tijd heeft meegemaakt kan dat ook niet begrijpen. Die genadeloze timing, die drive.
Eind jaren zestig begin jaren zeventig is die era afgelopen. Het grote publiek, dat nooit echt warm liep voor jazz, met uitzondering misschien voor Dave Brubeck's ‘Take Five', had de popmuziek omarmd en jazz werd nog meer een muziek voor de happy few.
Intussen had zich een nieuw fenomeen gemanifesteerd de ‘free jazz'. Overgewaaid uit de USA en gespeeld door giganten als Albert Ayler, Archie Shepp, Cecil Taylor e.v.a. Er deed zich echter een evident verschil voor met vorige invloeden uit het moederland van de jazz.
Waar bij de oude stijl, de bop en de moderne jazz de navolgers in Nederland ook de swing incorporeerden trachten de Nederlandse navolgers van de ‘free jazz' de wel degelijk aanwezige swing, buiten te sluiten. Ineens mocht er niet meer geswingd worden. Op straffe van eeuwig branden in de hel.
Naar degene die daar verantwoordelijk voor was ga ik niet wijzen maar uit eigen - pijnlijke - ervaring durf ik te beweren dat deze toonaangevende muzikant best wilde swingen, alleen had hij één probleem, hij kon het niet. Omdat degene die het betreft niet meer onder ons is en zich daardoor niet meer kan verdedigen, noem ik geen naam.
De toon was daarmee echter wel gezet en dankzij een plotseling ontstaan lankmoedig subsidieklimaat kon deze school van ‘niet swingen' voet aan de grond krijgen en het veroverde terrein flink uitbreiden.
De teloorgang van de swing
Ook de conservatoria zagen een braakliggend terrein. Was in de daaraan voorafgaande decennia de jazz nog met krasse middelen buiten gesloten, daar heb ik menig fijn staaltje van vernomen, nu werd de jazz met een luid hosanna binnengehaald. Het punt is echter, dat swing niet te leren valt, zoals ik al eerder opmerkte, dat heb je of dat heb je niet. Timing is tot op zekere hoogte aan te leren maar dat wat timing in swing doet overgaan niet. Komt nog een volgend punt bij, een onderwijzend instituut dat zonder leerboeken zou werken neemt zichzelf niet serieus. Het venijn zit hem bijna helemaal in het feit dat docenten en dit geldt ook voor de instituten waaraan zij les geven, muziek (en in dit geval specifiek de jazz) als een exacte wetenschap willen zien. Daarom dient het aan uitgangspunten en definities te voldoen; het moet indeelbaar zijn; het moet herhaalbaar zijn en bovenal dient het ‘toetsbaar' te zijn. De behaalde studie resultaten worden bij voorkeur in cijfers uitgedrukt.
Mogelijk gaan dergelijke uitgangspunten voor gecomponeerde werken, hetzij klassiek, hetzij eigentijds, nog wel op. Immers het schriftelijk genoteerde vormt de basis van elk leerstelsel. Leraren die alleen aan mondelinge overdracht doen fungeren niet. Toch denk ik, dat jazz bij uitstek de muziek is die zijn bestaan dankt aan ‘mondelinge' overdracht. Alle ‘Real boeken' ten spijt.
Jazz en swing en timing en improvisatie en free-jazz vallen zeker wel te onderwijzen maar er zullen slechts enkele studenten zijn die uiteindelijk in hun richting zullen excelleren. In het huidige conservatorium klimaat is het gewoon een paradox te noemen.
Het grappige is dat de ‘free jazz' bij uitstek de muziek was die niet in notenschrift viel vast te leggen. De Nederlandse navolgers dachten hier echter anders over en grossierden in partituren gelijk het strooien van pepernoten tijdens Sinterklaas.
Zodra je probeert jazz in wetmatigheden te vangen en vast te leggen dan wel aan het papier toe te vertrouwen gaan improvisatie en vrij samenspel geheid de mist in.
Door een optelsom van deze factoren werd het begrip ‘jazz' in Nederland een vlag die de lading niet meer dekte. Een nieuwe omschrijving werd gevonden in de term ‘geïmproviseerde muziek'. De belangenvereniging voor de vertolkers van deze muzikale richting heet dan ook Beroepsvereniging voor Improviserende Musici. Deemoedig beken ik aan de oprichting van deze BIM mede schuldig te zijn omdat in oorsprong het idee was om de jazz in de vaart der volkeren op te stuwen. Een noodzakelijk initiatief omdat jazz onder het geweld van pop volledig in het verdomhoekje terecht was gekomen.
Van dat nobele streven is dus weinig tot niets terecht gekomen, zie bijvoorbeeld de huidige programmering van het Bimhuis.
Mijn punt is, dat door deze hele gang van zaken van jazzopleidingen tot BIM, de swing, datgene wat muziek tot jazz transformeert, bijna geheel verdwenen is. Een glorieuze come-back zit er ook niet in, zo valt te vrezen.
Mijn haren gaan recht overeind staan als ik lees wat vandaag de dag allemaal met de noemer ‘swing' wordt gesierd en ze blijven zo staan als ik doorga met lezen over wat er allemaal onder ‘jazz' wordt geschaard.
Met als gevolg dat ik in dit knollenland al jaren mijd om te zeggen dat ik jazz speel. Want dan zou mij wel eens hetzelfde kunnen overkomen als vriend Rein. Hem werd gevraagd of hij op een bijeenkomst langs wilde komen. Rein antwoordde, ‘dat hij moest spelen en helaas verhinderd was' en kreeg vervolgens te horen:
"O, speelt u hockey of voetbal of tennist u misschien?"
"Nee", zegt Rein, "Ik moet optreden, ik ben pianist".
"Goh, wat leuk. Klassiek neem ik aan?"
"Nee", zegt Rein, " Ik speel jazz".
Het is even stil en dan verneemt Rein de ontluisterende conclusie:
"O, en welke zangeres moet u begeleiden?"
Herbert
*) Ongewenschte Muziek van Kees Wouters
First published May 18th of 2012
"Levenslust"
Drs. P is 92 jaar geworden en daar werd in alle media gewag van gemaakt.
In een interview in Het Parool maakt deze erudiete man enige zeer behartigens-waardige
opmerkingen over jazz.

Hierover nadenkend kom ik tot een verruimd inzicht:
Swing kan ook begrepen worden als levenslust.
Ik denk dat dit een heel houdbaar idee is.
Het feit dat levenslustige jazz tevens garant staat voor een verjongingskuur is een ander pluspunt.
Ga je dit toepassen op wat vandaag de dag voor 'jazz' doorgaat, dan ontbreekt het in bijna 100% van de gevallen inderdaad aan levenslust. De neiging om naar het touw te grijpen neemt onevenredig toe na beluistering.
De door de drs. in het interview genoemde iconen namen hun muziek wel degelijk serieus maar wisten tegelijkertijd over te brengen, dat aan muziek maken een hoop lol viel te beleven. Iets waar in de huidige muziekpraktijk op geen enkele manier blijk van wordt gegeven.
De sneer die drs. Polzer aan rock uitdeelt, armzalig, heeft mijn volledige instemming.
Moge zijn visie met luid klaroengeschal onder de aandacht van de spraakmakende elite
worden gebracht opdat een omslag in de dagelijkse muziekpraktijk op gang komt en een
halt wordt toegeroepen aan de miserabele klanken die ons oor teisteren.
Helaas zal blijken dat dit een utopische gedachte is en de afbraak van echte muziek zich
onverminderd en ongehinderd voortzet.
Desalniettemin een driewerf hoera voor de drs.
Interessante artikelen in de Volkskrant omtrent het aangetoonde feit, dat hoe meer subsidie
hoe minder topkunst.
De ware kunstenaar krijgt geen subsidie
Subsidies leveren geen topkunstenaars
en hier het bewuste artikel zoals gepubliceerd in ESB (Economisch Statistische Berichten)
Beeldende Kunstbeleid en het ontstaan van Topkunst
Het lijstje van gehoopte kanshebbers in het improviserende musici circuit was ook weer leuk.
Acht jazzorganisaties hebben een meerjarige subsidie bij het Fonds Podiumkunsten aangevraagd. Het zijn Bik Bent Braam (58.800 euro), Corrie van Binsbergen (116.000 euro), dOeK (124.800 euro), Fra Fra Sound & Big Band (95.000 euro), Instant Composers Pool (140.000 euro), Jazz in Motion (212.500 euro),
Paul van Kemenade Quintet (51.000 euro) en het Jazz Orchestra of the Concertgebouw (509.400 euro). In totaal werden in de sector muziek 52 aanvragen ingediend voor bij elkaar 13,9 miljoen euro. Op 1 augustus wordt bekend welke aanvragers in de periode 2013 – 2016 rijkssubsidie zullen ontvangen.
Meer dan een half miljoen voor het, ik kan het bijna niet over mijn lippen krijgen, Jazz Orchestra of The Concertgebouw?
Het is voor simpele jazzliefhebbers waaronder ik mijzelf schaar, haast niet te bevatten, dat een stelletje non swinger's zoveel geld hoopt te vangen.
Hierbij ook het laatste nieuws over de jazz-hangout die North Sea Jazz Club heet.
Het wiel gaat wederom opnieuw uitgevonden worden:
Amsterdam wordt de North Sea Jazzclub rijker.
Onder de kop ‘Natafelen bij jazzconcert' wordt trots aangekondigd dat op 10 mei de club op het Westergasterrein open is gegaan.
De uitbater is de oprichter van een kookschool die van niets anders droomde dan van een jazzclub. Rijp voor de sofa dus.
Een eerder initiatief dat op dezelfde locatie gepland was
(lees:
Geleerd)
sneefde bij gebrek aan poen of door een plotsklaps toeslaand helder inzicht, dat op het lijstje 'Slechte Plannen Die Je Niet Moet Uitvoeren' het openen van een jazzclub wel met stip op numero uno staat.
Even was er nog sprake van een samengaan tussen Gazz en North Sea Jazz Club maar bij ontstentenis van een 'klik' ging een ieder zijns weegs.
Hier vind je informatie over de nieuwe club:
North Sea Jazz Club
Opmerkelijk is dat voor de eerste 4 concerten geen kaarten meer beschikbaar waren.
Zo ga je natuurlijk wel een fijne klantenkring opbouwen.
Ik gok dat deze droom het een jaartje uitzingt.
De openingsavond is inmiddels achter de rug. Het James Carter orgel trio (ik heb nergens een recensie gelezen trouwens) vormde de opening's act. James Carter speelde daar, ik quote: '
voor de kat zijn viool' en
'Parels voor de zwijnen kun je zijn virtuositeit noemen. Want het Amsterdamse publiek........kakelt ongegeneerd wild.....' door de muziek heen dus, als ik de verslaggever goed begrijp.
Het openingspubliek bestond volgens deze journalist uit mensen die geen verstand van jazz hebben. Lijkt mij ook niet meer dan logisch, want de mensen die dat nog wel hebben zijn,
a) zo gering in aantal dat daar geen jazzclub op kan draaien
en
b) niet wezenlijk geïnteresseerd in al die na-spelers als zij de originelen thuis in de platenkast hebben staan.
Ik denk dat ze volgend jaar mei omtrent deze tijd alweer gesloten zijn of alleen met dj's draaien of zich hebben omgevormd tot progressief pop-podium.
Herbert
First published April 25th of 2012
"De dwang van de swing?"
Door Vladimir Boomhakker en Jodocus v.d. Bijl
Onlangs waren wij in de gelegenheid een gesprek te hebben met Prof. Dr. Wolf von Scherznoten bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Darmstadt met als opdracht: Jazz en de vergankelijkheid. De professor is een volle neef van de eminente geleerde Prof. Dr. Ir. Joachim Theobald von Scherznoten*) bekend van het ultieme handboek voor de professionele muziekbeoefenaar: ‘Das Instrument und seinem Gewicht’.
Wij waren in de gelegenheid de geachte hoogleraar enige knellende thesen voor te leggen in de wetenschap hier een doorwrocht antwoord op te krijgen. Het interview vond plaats in zijn werkkamer aan de universiteit met fraai uitzicht op de Matildehöhe, de kerk van de heilige drie-eenheid.
Hoe bent u op het idee gekomen de vergankelijkheid van de jazz te gaan onderzoeken?
Nadat ik een geruchtmakend onderzoek in opdracht van de universiteit van Leipzig naar het verdwijnen van de ‘ratelaar’ met vrucht had afgerond werd ik door de Universiteit van Darmstadt gevraagd een onderzoek te doen naar het heden, verleden en toekomst van de jazz.
Even ter verduidelijking, wat is een ‘ratelaar’?
Dat is de man die vroeger voor de vuilniskar uitliep om de burgers aan te sporen hun vuilnis buiten te zetten. U had zich wel een beetje mogen voorbereiden op dit vraaggesprek.
Verontschuldigingen daarvoor maar wat wekte uw belangstelling om daar uw kostbare tijd in te steken?
In de ‘ratelaar’?
Excuseer, nee in de vergankelijkheid van jazz.
Jazzballet.
Jazzballet?
Ja. Of wilde u beweren dat jazzballet iets met jazz van doen heeft?
Nee, niet echt.
In de zestiger jaren viel het mij op, dat het woord jazz verbonden werd met het woord ballet zonder dat er in de meeste gevallen iets van de genoemde muziek in het ballet te bespeuren viel. Hier werd het woordgebruik losgekoppeld van de oorsprong. De tweede nog duidelijker loskoppeling vond plaats toen er auto’s op de markt verschenen met de naam jazz op de achterklep. Daarna werden een reukwater en nog andere niets met de oorspronkelijke muziek van doen hebbende spullen de niets wetende consument aangeboden. Absoluut dieptepunt op dit terrein vormde de naamgeving van een Nieuw Zeelandse appel: Jazz. In mijn optiek werd het woord jazz genadeloos losgezongen van de oorspronkelijke muziek.
Maar de echte liefhebber weet toch beter?
Daar zijn er ten eerste bedroevend weinig van dus het verzet is zwak en miniem. Op de tweede plaats weten wij uit het verleden maar al te goed waar zo’n separatie toe kan leiden.
De verkwanseling van het woord jazz heeft tot de ondergang bijgedragen?
Zonder meer. Meebepalende factor was tegelijkertijd de opkomst van de ‘free jazz’ in de USA.
U bedoelt dat ‘free jazz’ eigenlijk geen jazz meer was?
Integendeel. Die sproot duidelijk voort uit het voorafgaande en was een loot aan dezelfde boom. Nee, de free jazz uit de USA was wel degelijk jazz waar de roots van gospel, blues en spiritual nog duidelijk in te traceren waren. Het probleem begon bij de Europese vertaling van deze beweging.
Vertaling?
Vanaf het eerste moment dat Europeanen kennis maakten met jazz is geprobeerd die vorm van muziek maken te incorporeren in de Europese muziekpraktijk. Dat lukte bij vlagen met de pré-bop muziek, de bop en de moderne jazz. Meestal liep het stuk op een essentieel onderdeel van jazz, de swing. Individuele musici konden soms de spelers uit de USA aardig partij geven maar overtroffen hen nooit. Met de Europese vertaling van de free jazz liep het van meet af aan anders.
Daar is een aanwijsbare reden voor?
Zelfs een heel eenvoudige, de dwang van de swing was weg. In de Europese optie was het niet meer nodig om te swingen. Omdat het merendeel van de muzikanten dat toch al niet onder de knie had was het uiterst aanlokkelijk om deze voorwaarde uit het jazzreglement te schrappen. Dat werd voortvarend ter hand genomen en zo ontstond er een Europese muziek die weliswaar geënt was op de jazz maar het oorspronkelijke idee radicaal verlaten had. Tel daar nog het feit bij op, dat in het land van oorsprong de jazz een steeds moeizamer bestaan begon te lijden zodat die bron bijna geheel opdroogde en het plaatje is compleet.
En jazz zonder swing is geen jazz?
Juist. Dan komt daar nog de ontworteling van het woordje jazz bij en zijn wij op het punt beland dat jazz voor de gemiddelde gebruiker van het woord een totaal andere notatie heeft gekregen. Het wordt rücksichtslos geplempt na of voor alles wat maar enigszins de Klompen- en de Vogeltjesdans ontstijgt. De voorbeelden zullen u ongetwijfeld bekend zijn, daar ga ik niet nader over uitweiden.
Is er nog een toekomst voor jazz?
Daar moet ik helaas ontkennend op antwoorden. Er groeien nu al sinds het begin van de tachtiger jaren generaties op wier hersencellen zijn gebombardeerd met een scala aan geluiden, die steeds minder aanknoping hebben met wat wij nog onder muziek verstaan. Laat staan dat er belangstelling is voor oorspronkelijke jazz. Natuurlijk zal er hier en daar wel een musicus of luisteraar zijn die openstaat voor deze muziek maar om enig doorslaggevend belang te kunnen vormen zullen er nooit meer genoeg zijn.
Maar al die opleidingen tot jazzmusicus dan?
Te constateren valt, dat die opleidingen enerzijds resulteren in een slap aftreksel van wat ooit was en anderzijds in een muziekvorm die behalve soms de naam niets van doen heeft met een vlag die de lading dekt. Het is soms geïmproviseerde muziek maar zelfs dat steeds minder. Blijkbaar wordt op die opleidingen onder improviseren iets verstaan, dat het liefst toch gestructureerd dient te zijn en genoteerd op lijntjespapier. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat bij veel groepen het idee heeft postgevat dat ze moeten spelen dat ze improviserend spelen. Dat noem ik geen gunstige ontwikkeling. Verricht enig speurwerk op YouTube en dat zal tot eenzelfde conclusie leiden.
Zijn er nog hoopgevende ontwikkelingen?
Dat dunkt mij niet een juiste vraag om aan mij te stellen. Ik ben aangezocht om de vergankelijkheid van de jazz te onderzoeken en de ontwikkelingen die ik geconstateerd heb zijn allesbehalve hoopgevend te noemen. Zonder enige twijfel zullen er altijd musici ten tonele verschijnen die iets belangwekkends mede te delen hebben. Daar zijn gelukkig genoeg voorbeelden van te vinden maar dat blijven individuele uitingen. De oorspronkelijke vorm van jazz is helaas tot uitsterven gedoemd.Voor de liefhebbers mag het een troost zijn, dat er gelukkig veel is vastgelegd zodat men niet verstoken hoeft te blijven van deze unieke muziek.
Ja, die troost verdienen wij wel. Dank voor dit gesprek.
Graag gedaan.
*)Das Instrument und seinem Gewicht' van Prof. Dr. Ir. Joachim Theobald von Scherznoten. Uitgave: S.V. Verlag, Leipzig 1953.
First published March 31st of 2012
"Avondje uit"
Ik zit in de auto, radio aan, afgestemd op BNR Nieuwsradio en hoor dat dj. Testikel in een
club op Ibiza gaat draaien. Er worden ook prijzen genoemd. Voor drie (!) uurtjes draaien
ontvangt de draaitafelneuroot de somma van € 120.000,– *).
Ja u leest het goed. (Na luisteren
kan op BNR nieuwsradio van 29 maart 2012 in het programma ‘Zakendoen met...').
Vermeldenswaard zijn nog twee zaken, namelijk dat Testikel niet de eerste keus was, de favorieten kwamen echter niet opdraven voor onder de € 140.000,– en de vraag hoe de clubeigenaar ooit zo'n bedrag kon terugverdienen. Het antwoord op deze vraag luidde, dat
de toegangsprijs vanaf € 50,– gaat - voor een VIP-tafel zal een veelvoud van dit bedrag dienen te worden neergeteld - en dat met een aantal van 7.000 bezoekers de kosten al aardig in de hand waren en dat de prijs voor een drankje vanaf € 12,50 ging.
Voor de radio werd opgemerkt, dat in een land in crisis zoals Spanje met een jeugdwerkeloosheid die de 50% nadert het toch wel een toer zou zijn om de zaal vol te krijgen. Dat scheen vreselijk mee te vallen want dit soort evenementen schijnt vooral te draaien op toeristen.
Het mag dan ook niet verwonderlijk heten, dat de natuurkundige in de dop Erik van den Boom ( zie ook mijn column: 'Overpeinzingen over verdwijnende cultuur 14/11/2011) de
pijp voorlopig aan Maarten heeft gegeven en zich volop in het dj-wereldje heeft gestort,want dat schijnt voor hem een fors lonkend perspectief te bieden.
Even terzijde. Ik constateer hier ook een ronkende inflatie. Begin negentiger jaren verdiende een top-dj in de Roxy voor een avond/nacht draaien rond de 12.000,– gulden. Daar viel ik toen al van achterover maar de bedragen die nu worden genoemd gaan mijn pet echt helemaal te boven. Van twee dingen één of het geld is echt niets meer waard of de krankzinnigheid
heeft bij evenementenorganisatoren definitief toegeslagen hoewel ik een mix van beide indicatoren ook nog mogelijk acht.
Het waarom van bovenstaande is simpel. Er zijn nog steeds positief ingestelde denkers
die bij hoog en bij laag volhouden, dat het wel weer goed komt met ‘echte' muziek. Ik waag dat te betwijfelen, sterker, ik weet wel zeker van niet. Er zijn nu al minstens twee generaties opgegroeid met een beeld, dat dj's op een voetstuk plaatst. Een voetstuk bestaande uit financieel en cultureel succes. Dj's bungelen niet onderaan de sociale ladder, zoals veel
musici vroeger en de succesrijken worden oneindig beter beloond dan huidige succesrijke musici. Tel daar nog bij op, dat je voor succes in dat wereldje echt geen opleiding van enige omvang hoeft te hebben of een duur instrument dient aan te schaffen en het beeld wordt aardig compleet.
Tenslotte twee berichtjes om het beeld nog wat scherper te stellen.
JAZZ IN HAMBURG STAGNEERT
De jazz in Hamburg, de tweede stad van Duitsland, stagneert. Dat stelt journaliste Heinrich Oehmsen op 28 febuari in het Hamburger Abendblatt: "Die Konzerte sind schlecht besucht, außerdem fehlt es an Auftrittsmöglichkeiten und finanzieller Unterstützung."
Ook jazzimpresario Kasten Jahnke ziet de jazz worstelen.
"Es gibt wahnsinnig viel guten Jazz von jungen Musikern, bloß veranstalten kann man sie nicht, weil nicht genug Publikum kommt."
Zelfs artiesten als de saxofonist Sonny Rollins en Wayne Shorter krijgen de zalen in Duitsland niet meer vol. Laat staan jonge musici. Jahnke's concertreeks ‘Jazz Today', waarin twee jonge bands een concert geven, heeft hem alleen nog maar geld gekost. "Das Publikum war bei allen sieben Tourneen begeistert, doch es kamen nicht genug Zuhörer." Ook de Hamburgse saxofonist Gabriel Coburger, die jaren in New York woonde, ondervindt de crisis aan den lijve. "Es gibt immer mehr erstklassig ausgebildete Musiker, die für den Hut spielen."
Journalist Oehmsen draagt een aantal mogelijk redenen voor de malaise aan: de jazz stagneert en heeft zich sinds de free-jazz niet meer ontwikkeld; clubs willen geen jazz meer programmeren, jazz is overdag niet meer op de radio te horen; jazz is niet ‘cool' meer; jazz mist aandacht van de media en de concerten beginnen veel te laat. Hamburg heeft nu nog maar één moderne jazzclub, de Birdland in Eimsbüttel. Hamburgse jazzmusici overleven volgens Gabriel Coburger door een betrekking bij de NDRBigband en door in popbands te spelen. Ook brengt lesgeven brood op de plank. De gemeente Hamburg ondersteunt de jazz wel financieel, maar dat is niet de oplossing van het probleem denkt Karsten Jahnke. Hij ziet meer in een beter muziekonderricht op scholen. "Der Jazz braucht ein junges Publikum. Mit einem verbesserten Musikunterricht kann man langfristig vielleicht dafür sorgen, dass wieder mehr Zuschauer zu den Konzerten kommen."
Bovenstaand bericht is uit de nieuwe 'Jazzflits' (
De jazz flitst aan u voorbij en is verdwenen voor u het weet ‘Jazzflits nr 175' ).
Als in Duitsland de vlag er al zo bijhangt dan hoef je niet eens je hoofd te breken over de situatie in dit kikkerland, bij gebrek aan situatie. Ja 't haalt je de koekoek dat "es wahnsinnig viel guten Jazz von jungen Musikern gibt" want ook in Duitsland hebben de conservatoria de laatste twintig jaar op volle toeren gedraaid. En wat in Duitsland geen plekje kon vinden week uit naar Nederland.
Je kunt hier wel van een totale miskleun van het conservatorium systeem spreken. In plaats van de 'jungen Musikern' duidelijk te maken, dat als ze nog ooit aan de bak willen komen ze een opleiding tot dj hadden dienen te volgen, zijn ze maar vol blijven houden, dat er een volwaardige boterham met 'guten Jazz' te verdienen viel. Schandelijke misleiding en in ons land van hetzelfde laken een pak.
Het tweede bericht kwam uit Texas waar een of andere muziekbeurs wordt gehouden waar ook Nederlanders aan deelnemen. Een van de geïnterviewden wist te vertellen dat ‘Dance'
‘heel groot gaat worden in de USA'. Het roer bij de Amerikaanse radiostations gaat definitief om ten faveure van ‘Dance' en ten koste van Hip Hop en Rap. Nu zal ik om deze koerswijziging geen traan laten maar het is duidelijk, dat wat ik en nog een paar andere diehards onder ‘muziek' verstaan het onderspit delft en ten ondergang gedoemd is.
Waarvan acte.
Herbert
*) Ook bij grote muziekevenementen zijn het steeds vaker dj's die het grote publiek trekken. Top dj's zijn daardoor zodanig in aanzien gestegen dat honoraria van 200.000 US dollar per show niet meer vreemd zijn. De Nederlandse dj Tiësto verdiende in 2010 ongeveer 900.000 US dollar aan een drie dagen durend evenement. Menig artiest die live muziek maakt, zal hem dat niet kunnen nadoen. In 2001 verdiende hij al 25.000,– gulden voor twee uur(!) draaien.
First published February 4th of 2012
"Aandacht"
Datum: 4 febr. 2012
Referentie nr.: 22012012 LG
Afdeling: E.T. sub. 4
Onderwerp: Aandacht
Opsteller: H.
Het stond in de VPRO-gidzzz (sic) van 21 januari dus uit redelijk onverdachte bron (maar garanderen doe ik niets):
......ontstaat het beeld van een begaafd kind dat haar jeugd doorbrengt achter de piano met Beethoven, Mendelssohn en Mozart. Een buitenbeentje, ze wordt erom gepest. Ook op de muziekacademie past ze niet. Ze probeert het als singer-songwriter in New Yorkse bars, maar het schiet niet op. Ze raakt aan de drugs, het zijn haar zwarte jaren. Tot ze een keer uit balorigheid en wanhoop uitkleedt op het podium. 'Toen waren ze wel stil.' Het brengt haar tot het inzicht dat het visuele aspect van een optreden minstens zo belangrijk is in deze tijd, gedomineerd door beeldcultuur en geobsedeerd door sterrendom...........
Hier wordt het universum van een boegbeeld van onze hedendaagse cultuur beschreven. Wie bij de eerste regels nog mocht hebben gedacht aan een vrouwelijk equivalent van Charles Mingus moet deze gedachte verlaten bij het vernemen van de striptease act. Echte musici geven zichzelf nimmer letterlijk bloot hun muziek spreekt voor zich. Wie echter denkt een
gooi te moeten doen naar de gunst van het hedendaagse publiek kan na ampele overweging de gevolgtrekking ‘alles moet uit' wel als adagium omarmen.
Blijft over de vraag of genoemd publiek deze verwijzing naar ‘Paris vaut bien une messe'
waard is, daargelaten de vraag of het ontdoen van kleding in het ene geval - fraaie dame, hoewel onderhevig aan smaak - meer op prijs wordt gesteld dan in het andere geval, lelijke man.
Duidelijk is in ieder geval de prangende vraag om aandacht.
Waar het niet lukt deze muzikaal
te verkrijgen wordt overgegaan tot drastischer maatregelen. Is die aandacht dan eenmaal op deze manier verworven dan doet zich een eigenaardig fenomeen voor. Plotseling is er belangstelling voor de muzikale prestatie van de stripteaseuse. Zij blijkt zelfs de ene hit na de andere te kunnen produceren en wordt op allerlei manieren in het publicitaire zonnetje en gelauwerd met een aanzienlijk aantal bekroningen. Kortom zij heeft zichzelf tot ster gemaakt.
Eenmaal geproefd hebbende van de vrucht van de roem slaagt zij er in om zich blijvend in
de publicitaire krochten te installeren. Deze zij is inmiddels bij heel veel mensen bekend als Lady Gaga.
In populariteit het vorige icoon, Madonna, ruim voorbij gestreefd.
(Lady Gaga 726 miljoen hits, Madonna 326 miljoen hits)
Duiding van het waarom is niet eenvoudig te geven. Toch vermoed ik, dat het te maken heeft
met een generatieverschil en dat de Lady gewoon meer internetfähig is dan de Madonna.
Wat echter onverlet laat, dat het droevige tijden voor de muziek zijn als populariteit gestoeld is op fysieke uitingen en niet meer op muzikale kwaliteit.
Een goed geproportioneerde en zingende muzikante gaat het daardoor in de toekomst altijd winnen van een muzikaal begaafde instrumentalist. Want de eerste heeft nog een aanvullende optie ter beschikking die de tweede in geval van daadwerkelijke uitvoering op grote afstand zet.
Het wachten is op de aanstelling van een docent met de leeropdracht ‘strippen' op de diverse conservatoria. Want het mag duidelijk zijn, met Mozart, Bach en Mendelssohn alleen ga je het niet meer redden.
Herbert
First published January the 24th of 2012
"Een eerbetoon met blote voeten?"
Als keiharde trendnegeerder kreeg ik onlangs toch het rare gevoel met een trend geconfronteerd te worden.
Ik zal het uitleggen. Via een e-mail werd ik op de hoogte gesteld van de laatste ontwikkelingen op het Hammond-front en dan speciaal van die van Rob Mostert. Het mailtje luidde aldus:
Win kaarten voor Rob Mostert
Vind ons leuk op Facebook en maak kans op vrijkaarten voor het theaterconcert 'Heartbeat of the Hammond' van Rob Mostert op zaterdag 28 januari! Zaterdag 28 januari brengt Rob Mostert het swingende en energieke theaterconcert 'Heartbeat of the Hammond'. Deze Hammondvirtuoos overrompelt en verrast in zijn programma 'Heartbeat of the Hammond', waarin hij terug keert naar 1953. In dit jaar sluit de grote Jimmy Smith zich een jaar lang op in een pakhuis in Philadelphia om een nieuwe sound uit te vinden. Een sound die nog steeds van nu is, in zijn meest pure vorm. Win win win!
Voor dit bijzondere theaterconcert, dat barst van de passie, energie, muzikaliteit en puurheid, hebben we een speciale Facebook actie opgezet: Vind ons leuk op Facebook en maak kans op vrijkaarten voor 'Heartbeat of the Hammond' van Rob Mostert e.a. op zaterdag 28 januari 2012. Vind ons hier leuk op Facebook en maak kans!
Ik las het bericht een paar maal over, besloot sarcasme geen kans te geven en klikte vervolgens door naar de website van Rob Mostert, de Hammondvirtuoos. Op zijn website werd ik gewaar, dat Rob met blote voeten achter zijn B3 kruipt (of in dit geval op).

Tja. Zou Rob in de veronderstelling hebben verkeerd, dat Jimmy Smith in dat pakhuis eerste zijn schoenen en sokken uittrok alvorens een nieuwe sound uit te vinden?
Rhoda Scott ging hem in ieder geval blootvoet's voor, hoewel ik niet weet of ze dat nog steeds doet.
Even op google de woorden Hammond en blote voeten ingetikt en daar kwamen meer dan 10.000 (!) resultaten uit te voorschijn. Hele fora worden er aan het item gewijd. Wel of geen blote voeten, sokken, schoenen, speciale schoenen, met hak zonder hak. Ook kwam ik de naam van Carlo de Wijs tegen en ja hoor ook Carlo doet het bloot.

Het was duidelijk, hier is sprake van een heuse trend en tegelijkertijd van een tweedeling.
Nederlandse Hammond-organisten kunnen vanaf nu onderscheiden worden in ‘bedekt' of ‘bloot'.
Bespeurde overeenkomsten met het naaktstrand zijn voor rekening van de lezer.
Bevreemd constateer ik, dat dit het derde schisma in de wondere wereld van de Hammond zou kunnen zijn. Het eerste was met of zonder bassist, het tweede de bas met de voeten of met de linkerhand.
In het eerste geval is er inmiddels duidelijkheid geschapen.
Popmuziek met bassist, jazz of wat daar tegenwoordig voor doorgaat zonder, een enkele uitzondering daargelaten.
Het tweede schisma berust daarnaast op een paar misverstanden. Het eerste misverstand, er zitten pedalen bij de Hammond dus die dienen gebruikt te worden.
Ja bij een normaal orgel met pijpen of elektronisch klopt dit wel. Daar zitten de pedalen en de manualen elkaar niet in de weg. Je drukt met je voet een pedaal in en een daverende bas laat zich horen. Hier kan rustig overheen worden gepreludeerd zonder dat de klanken elkaar ondergraven. Flik je datzelfde bij een A, B of C dan blijkt al snel, dat er een soort brei ontstaat die het erg onduidelijk maakt wat er nu muzikaal aan de hand is. Vandaar dat zowel Barbara Dennerlein als Carlo - en hun navolgers - zich heel erg veel moeite hebben getroost om hun bas digitaal vorm te geven. Om die brei te vermijden.
Hun bassen klinken duidelijk en vormen geen stoorzender bij de akkoordvorming op het onder-manuaal. Er ontstaan nu echter twee nieuwe problemen. Het eerste is, dat het specifieke Hammond-geluid aangetast wordt en op de tweede plaats verandert de timing. Over het geluid wil ik het verder niet hebben, want een kwestie van persoonlijke smaak maar wel over die timing. Waarom is die aan verandering onderhevig? Simpelweg door een kwestie van fysieke aard. De afstand die de vingers moeten overbruggen is aanzienlijk kleiner dan die de voet(en) dient(en) af te leggen. Daarbij komt, dat het aanbrengen van accenten om een bepaalde ritmiek te ondersteunen met de hand veel soepeler gaat dan met de voet.
Nu niet gaan roepen: "... maar Jimmy Smith, Jack McDuff en al die andere grootheden deden de bas wel met hun voeten", want dat is maar zeer ten dele waar. Zij deden de ‘walking' bas met hun linkerhand en voegden er - soms - accenten met het pedaal aan toe. Dat heb ik menigmaal met eigen ogen kunnen constateren en nota bene op mijn eigen orgel.
Op Lou Bennett en Richard ‘Groove' Holmes na is mij geen enkele swingende jazz-organist bekend die hele stukken alleen met de voeten speelden. Lou Bennett had een zeer eenvoudige oplossing hij ging gewoon met zijn voet(en) op en neer over het pedaal. Uitgaande van de (discutabele) stelling dat men - lees Het Publiek - toch niet in staat was de tonen te onderscheiden. Richard speelde met beide voeten een solo in Misty of in een ballade maar hield het verder toch op de linkerhand. Conclusie: Swingen doe je met je handen niet met je voeten.
Al die Hammondorganisten die zich beroepen op het lichtend voorbeeld dat Jimmy Smith vanaf 1953 tot aan de 70-tiger jaren onbetwist was dienen te beseffen, dat met blote voeten de pedalen bedienen hem dus geen recht doet. Daarbij moet je er niet aan denken een splinter in je poot te krijgen.
Mocht er bezwaar zijn tegen deze visie, kijk dan eens naar die twee gastjes van
‘Twogether'.
Die kleine achter die grote Hammond wist
hoe Abraham de mosterd gehaald had: Met zijn hand.
Herbert
First published January the 10th of 2012
"Nieuw jaar nieuwe kansen"
De decembermaand ging rimpelloos voorbij. Niks om je druk over te maken. De ene econoom zei dit en de andere zei dat.
Het begrip doormodderen werd opnieuw gemunt.
Als liefhebber van jazz heeft het woord ‘crisis' weinig vat op mij. In de jazz is het bijkans al vijftig jaar crisis. Daarbij huilen de wolven al een eeuw in het muziek-bos om deze ‘ongewenschte' muziek. Kortom de oprechte liefhebber maalt niet om een crisisje meer of minder, die is gehard. Een gestaald kader zogezegd.
Met de laatste oliebol achter de kiezen lees ik Het Parool. De krant met een reputatie op het gebied van recensenten, klassiek of jazz of pop. Chiel de Ruyter, schreef voor Het Parool en Simon Korteweg en Jeroen de Valk. Met hart, ziel en vakmanschap de échte muziek toegedaan. Na Jeroen ging het mis met als voorlopig dieptepunt de voorvechtster van Jodeljazz en Hoorspelartiesten: Maartje den Breejen.
Toegegeven Maartje is consequent.
Dat wil zeggen in het negeren van de voorafgaande eeuw. Voor Maartje is (haar) jazz ontstaan in de beginjaren van het afgelopen decennium, zo rond 2002 dus. Zo'n benadering heeft eigenlijk alleen maar voordelen. Je wordt niet opgezadeld met geschiedenis, stokpaardjes, namen, data en andere niet terzake doende onzin. Jij bepaalt dan wat jazz is
want jij duidt het kader. Dat is intellectueel design. De geknoopte stoel van Marcel Wanders maar dan brein geweven.
Het is zelfs mogelijk school te maken. Zoals geknoopte stoelen worden opgevolgd door gebreide vazen wordt jodeljazz opgevolgd door swingjazz. Stilte. Echt, het stond er, swingjazz. Maartje heeft een discipel en die heet Jan Jasper Tamboer. In Maartjes bijbel is de jazz geschapen in zes dagen. Daarvoor was er niets. Dat biedt ongekende mogelijkheden voor apologeten. Dan kan je zomaar met een term als swingjazz op de proppen komen.
‘Kweksilber trekt majestueuze swingjazz naar hier en nu'.
Proef zo'n kop op het puntje van uw tong. Ga dan op zoek naar deze Kweksilber als trekker van majestueuze swingjazz op YouTube.
Je vindt dan o.a. dit: Met de Schoenen
(De verantwoordelijke tapdanser is Peter Kuit (omen est nomen).
Zullen we voor het nieuwe jaar de volgende regels afspreken:
Regel 1." Als je voor of na het woord jazz, swing, zangeres, nu, klassieke, vrolijke balkan, soul, viool, niettemin of andere voor- of achtervoegsels ziet staan, dan is het pertinent geen jazz. Althans de kans dat ik er blij van word is miniem. Daarentegen zijn Maartje, Jan Jasper en nog een hele meute dan in hun nopjes.
Regel 2. Lessenaars met partituren op het podium, verkleinen de kans op jazz buitensporig.
Regel 3. Genoemd worden in een recensie van Maartje of Jan Jasper, betekent definitief geen jazz.
Dit is mijn uitspraak en hier moet u het maar mee doen.
Herbert
Voor een hilarische omschrijving van jazz - komt door het gebruik van een vertaalmachine-
zie: Jazz
E-mail: sjw@xs4all.nl